In 1955 werd de driejarige Thomas Verbogt met een hersenvliesontsteking en nekkramp opgenomen in het ziekenhuis. Zijn benen waren verlamd; hij kon niet meer lopen en hij had veel pijn. Hij  was nog nooit alleen was geweest en verbleef in het ziekenhuis vier weken in quarantaine, in een grote couveuse. Er was immers infectiegevaar, daarom werd hij  volledig geïsoleerd, zonder fysiek contact met zijn vader en moeder. Deze ervaring bracht bij het jonge kind een enorme verbeeldingskracht op gang die hij nodig had om de eenzaamheid te verdragen. Het is onder meer deze ervaring die Thomas Verbogt gevormd heeft. In zijn ontwikkeling werd een proces op gang gebracht dat uiteindelijk zou leiden tot zijn schrijverschap. Hij werd een dromerig kind dat graag alleen was en in zijn hoofd zijn eigen wereld maakte.

De moeder van Thomas Verbogt zorgde na de ziekte op volle kracht voor hem. Hun verhouding  is altijd innig gebleven. Met zijn vader daarentegen ontstond door de jaren heen een afstand, zeker tijdens de periode waarin hij opgroeide, ook toen hij al het huis uit was. Het leek alsof zijn vader `de andere wereld’ niet accepteerde. Dat veranderde pas toen hij Thomas zijn eerste boek publiceerde.  Verbogt heeft nooit met hem kunnen spreken over het schuldgevoel dat hem dwarszat. In de film probeert Verbogt een brug te slaan tussen hem en zijn inmiddels overleden vader.

In de film Ik begon te schrijven toen ik drie was reizen we door het hoofd van de schrijver die terugdenkt aan zijn jeugdervaringen.  Daar zijn herinneringen, gedachten en er is zijn fantasie. Filmmaakster Ditteke Mensink werkte nauw samen met Thomas Verbogt en maakte er een filmische poëtische vertelling van die de fantasie van de kijker de ruimte geeft en daarmee een ode brengt aan de kracht van de verbeelding.